Lachstern 0 · 62, 84 · 0
Gelochelidon nilotica · Gull-billed Tern
CDNA beoordeelsoort: t/m 1992
Kosmopolitische soort, met meest dichtbijzijnde broedgebieden in Noord-Duitsland en (voorheen) Denemarken; overwintert in de tropen
Deze soort is een voormalige onregelmatige broedvogel, in 1931, 1944-45, 1949-58 en 2005. Van 1 januari 1982 tot 1 januari 1993 werd de soort beoordeeld door de CDNA; gevallen in de nazomer in noordelijk Noord-Holland (slaapplaatsen Balgzand) werden geregistreerd maar niet beoordeeld. Vóór 1925 waren 12 gevallen bekend waaronder geschoten exemplaren op 15 augustus 1838 te Brasemermeer, Jacobswoude, Zuid-Holland, en op 12 mei 1896 te Kloosterburen, De Marne, Groningen. Sinds ten minste 1908 werd de soort echter regelmatig gezien als doortrekker vanaf midden-juli, voornamelijk langs de Friese kust en de noordkust van Noord-Holland. Sinds 1940 werden in de nazomer hoge aantallen vastgesteld in het gebied van Amstelmeer en Balgzand met op 30 juli 1940 75 en op 19 augustus 1941 305, inclusief 33 juveniele. Tegenwoordig worden deze aantallen niet meer gehaald maar blijft Balgzand een belangrijke slaapplaats in de nazomer voor de soort. Ook profiteerden Lachsterns vanaf 1981 van onder water gezette bollenvelden, waar ze soms ook sliepen, wat het beeld van het daadwerkelijke aantal dat in Noord-Holland verbleef vertroebelde. Ook de Dollard, Groningen, is tegenwoordig een slaapplaats waar vogels die overdag dieper in de provincie Groningen verblijven, 's avonds heen vliegen. Nederlandse vogels zijn afkomstig van een kleine broedpopulatie in Noord-Duitsland en eerder ook in Denemarken. In 1983-96 waren jaarlijks broedparen aanwezig aan de Deense Waddenzeekust met 13-14 paren in 1995-96. Het enige andere broedgebied van Noord-Europa in de 1990er jaren bevond zich langs de Elbe, Niedersachsen/Schleswig-Holstein, Duitsland. Lang niet alle waarnemingen in 1982-92 werden ingediend. Daarentegen is het aannemelijk dat een aantal van de exemplaren die in de nazomer elders in Noord-Holland werden vastgesteld tevens op Balgzand werd gezien. De meeste gevallen waren in mei (21%) en juli-augustus (61%). De voorjaarsgevallen komen van iets zuidoostelijker gelegen locaties dan die in de nazomer, grofweg in een strook tussen Breskens, Zeeland, en Eemshaven, Groningen, duidend op een kortere trekbaan dan in de nazomer. De soort wordt vanaf 1 januari 1993 niet langer beoordeeld.
