33, 78 · 27, 43 · 4

Graszanger

CDNA beoordeelsoort: nee
laatste jaar beoordeeld door CDNA: 2000

Cisticola juncidis  ·  Zitting Cisticola

Dichtstbijzijnde regelmatige broed- en overwinteringsgebieden in het westen en zuiden van Frankrijk.

Onregelmatige broedvogel. Voor 1990 waren 1975-77 de beste jaren voor de soort, met ten minste 18 territoria in 1975, 13 in 1976 en 17 in 1977. De meeste van deze territoria werden in het uiterste zuid-westen gevonden, binnen de gemeentegrenzen van Hontenisse en Hulst, Zeeland, vooral in het Verdronken Land van Saeftinge en langs de Westerscheldedijk. Het eerste geval voor België kwam drie jaar later dan dat voor Nederland en dateerde van 6 juli 1975 te Lillo, Antwerpen (Giervalk 66: 141-148, 1976). SOVON-inventarisaties suggereerden overigens dat aantallen in Nederland nog hoger waren dan bij de CDNA bekend werd (cf LM 52: 228, 1979). Buise & Tombeur (1988) noemen de volgende schattingen van de jaarlijkse aantallen zingende mannetjes in Zeeuws-Vlaanderen, Zeeland, in 1975-85 (tussen haakjes Verdronken Land van Saeftinge): 16(11), 18(15), 26(25), 14(12), 16(15), 12(10), 7(4), 15(8), 22(20), 15(7) en 13(10). In 1978 namen de aantallen voor het eerst sterk af, hetgeen net als bij Cetti's Zanger Cettia cetti het gevolg lijkt te zijn van streng winterweer. Het is interessant dat de meeste gevallen (75%) uit de nazomer stamden, in juli-september, en dat de meeste in de zuidwesthoek van Nederland werden aangetroffen. Dit suggereert dat deze vogels ‘s zomers uit West-Frankrijk arriveerden waar een succesvol broedseizoen in het voorjaar aanleiding kan geven tot een vertrek van zowel adulte als juveniele. Het is aangetoond dat juveniele mannetjes na hun eerste omzwervingen territoria proberen te vestigen (cf Cramp 1992).

Evenals Cetti’s Zanger valt de soort pas op als hij zingt. Dit kan ten dele verklaren waarom er zo weinig waarnemingen in het winterhalfjaar waren. Bovendien zullen exemplaren die pogen te overwinteren zelfs tijdens een korte vorstperiode het onderspit delven. Dit blijkt ook te gebeuren tijdens koude winters in de Camargue, Bouches-du-Rhône, Frankrijk, waar de grote verliezen na een strenge winter voor een groot deel in het volgende zomerhalfjaar worden gecompenseerd door de hoge vruchtbaarheid van deze kleine soort die hier drie broedsels per jaar kan grootbrengen in een lange broedperiode met eerste eieren in april en laatste uitvliegende jongen in oktober (Isenmann 1993). In tegenstelling tot Cetti’s Zanger is Graszanger niet gemakkelijk in een mistnet te vangen. Redenen zijn niet alleen de geringe grootte van de soort waardoor hij door de mazen van grove mistnetten kan vliegen maar vooral ook zijn voorkeur voor open grasgebieden met weinig camouflage voor mistnetten. Dit verklaart waarom er tot 2000 maar twee ringvangsten bekend zijn. In Zeeuws-Vlaanderen werden in 1999 10 zangposten gemeld en in 2000 16 (DB 22: 182, 2000, SOVON-nieuws 13 (4): 11, 2000). Er was op 15-22 augustus 1999 ook een melding van een zangpost in de Makkumer Noordwaard, Wûnseradiel, Friesland (DB 21: 299, 1999). Er heeft geen herziening van gevallen plaatsgevonden; onbevestigde gevallen (#) staan hier vermeld. De soort wordt sinds 1 januari 2001 niet langer beoordeeld door de CDNA.

Zeldzame vogels van Nederland [2001]; ABvdBerg [2016]

jaren | maanden | decades | verblijfsduur

datum prov, gemeente
1. 26 augustus t/m 16 september 1972 FR Súdwest-Fryslân
2. 15 augustus 1973 ZL Hulst
3. 4 september 1973 ZH Nissewaard
4. 11 juni t/m 16 augustus 1974 ZL Hulst
5. 7 augustus t/m 19 september 1974 FR Súdwest-Fryslân
6. 18 t/m 25 augustus 1974 NH Hollands Kroon
7. 30 augustus 1974 NH Bergen (NH)
8. 30 augustus 1974 NH Velsen
9. 10 juli t/m 15 september 1975 ZL Hulst
10. 24 augustus t/m 15 september 1975 NH Terneuzen
11. 24 augustus t/m 22 september 1975 ZH Hoeksche Waard
12. 30 augustus t/m 7 september 1975 ZL Hulst
13. 6 t/m 18 september 1975 ZL Terneuzen
14. 9 september 1975 ZH Voorne aan Zee
15. 5 januari 1976 ZL Hulst
16. 27 juni 1976 NB Zundert
17. 3 juli t/m 16 augustus 1976 ZL Hulst
18. 13 juli t/m 16 augustus 1976 NH Hollands Kroon
19. 29 juli 1976 FR Súdwest-Fryslân
20. 6 september 1976 ZL Sluis
21. 29 september t/m 6 november 1976 NH Hollands Kroon
22. 17 april t/m 14 augustus 1977 ZH Leidschendam-Voorburg
23. 6 mei 1977 ZL Reimerswaal
24. 28 mei 1977 NB Woensdrecht
25. 12 juni 1977 ZL Hulst
26. 18 juni t/m 15 juli 1977 ZH Leidschendam-Voorburg
27. 3 t/m 30 juli 1977 ZH Zoetermeer
28. 20 juli t/m 9 augustus 1977 NH Texel
29. 10 augustus t/m 7 september 1977 UT Utrecht
30. 24 augustus 1977 ZL Hulst
31. 27 augustus 1977 FR Súdwest-Fryslân
32. 28 mei 1978 FR Heerenveen
33. 13 t/m 20 augustus 1978 ZL Veere
34. 13 juni 1980 ZL Hulst
35. 7 juni 1981 NB Altena
36. 5 september 1981 ZH Voorne aan Zee
37. 15 juli 1982 ZL Borsele
38. 21 juli t/m 5 september 1982 NB Roosendaal
39. 26 juli t/m 12 september 1982 ZL Hulst
40. 22 juli t/m 23 augustus 1983 ZL Hulst
41. 27 juli 1983 ZL Vlissingen
42. 16 augustus t/m 22 september 1983 FR Súdwest-Fryslân
43. 15 mei 1984 DR Westerveld
44. 7 augustus 1985 ZL Sluis
45. 22 juli t/m 22 augustus 1990 ZL Hulst
46. 8 september 1990 FL Almere
47. 29 juni t/m 10 september 1993 ZL Hulst
48. 16 t/m 21 augustus 1993 ZL Terneuzen
49. 19 t/m 21 augustus 1993 ZL Hulst
50. 20 mei 1995 ZH 's-Gravenhage
51. 9 t/m 14 juli 1995 ZL Hulst
52. juli 1995 t/m 24 september 1995 FR Vlieland
53. 19 t/m 26 juli 1996 FR Ooststellingwerf
54. 15 augustus 1996 ZL Hulst
55. 10 oktober 1998 ZH Rotterdam
56. 2 juli t/m 8 augustus 1999 ZL Hulst
57. 4 juli 1999 ZL Hulst
58. 15 t/m 22 augustus 1999 FR Súdwest-Fryslân
59. 18 september 1999 NH Hollands Kroon
60. 19 t/m 25 september 1999 NH Diemen
61. 16 mei t/m 31 augustus 2000 LI Nederweert
62. 24 mei t/m 2 september 2000 ZH Goeree-Overflakkee
63. 9 september 2000 LI Weert
17 september 2000 NH Diemen
64. 9 december 2000 ZL Vlissingen
één geval aantal gevallen geclusterd, zoom in voor individuele gevallen
vervolglocatie van een geval geval binnen deze gemeente, hetzij geval niet nauwkeuriger bekend, of kwetsbare plaats